Pagina's

Rubrieken

Archief

Diversen

Honden in de VS

Door Jan: 09/10/08

HONDEN

Waar mensen wonen, zijn honden. Dat is in de VS niet anders. Amerika­nen houden van honden. Presser (1976) schreef dat de meeste boeken in Amerika gaan over presi­dent Lincoln, dokters en hon­den. De beste bestseller moet dus gaan over de hond van de dokter van Abraham Lincoln. Honden hebben daar net als bij ons zo’n beetje de status van “family member”. Een tante van me besloot steevast haar brieven en kaarten met “een poot van Cindy”, de poedel. Amerikanen die naast ons woonden, hadden een langharig schootgevalle­tje. Telkens als die zijn poepje in het gras had gedrukt klonk opge­togen “Good girl”. Naast de ingang van een supermarkt in Minnesota stond ik eens mijn boo­dschappen in de fietstassen te stoppen. Voel ik ineens een natte neus tussen mijn benen. “He likes you” zegt de vrouw van het beest verte­derd. Zo ont­moet je nog eens iemand.

Op een zondagmor­gen (juli 1991) reed ik door het steenko­lenge­bied van Oost-Kentucky. Dorton, Myra, Jonancy, Virgie, allemaal plaatsjes tussen de heuvels van het Cumberland Pla­teau, waar kolentrans­port een belangrijke bron van inkomsten is. Grote MACK-vracht­wagens met laadbak naast de huizen en brokken steen­kool langs de weg. Ik fietste er niet onopgemerkt door­heen. Bij het begin van de be­bouwde kom sloeg een hond aan. Dat was het begin van een bla­f-estafet­te die mijn passage voor­uit ging. De dag en het vroege ochtend­uur zorgden ervoor dat je van de eige­naars weinig hebt te ver­wach­ten. Dus ben je erop beducht dat er elk ogenblik een hond een erf af kan komen stui­ven. Door erva­ring is je blik ge­traind. In enkele seconden “scan” je het terrein aan de weg dat je nadert. Welke obstakels voor de hond zijn in je voor­deel? Hekken, bomen en struiken, grep­pels. Hoe­ver ligt het huis van de weg? Kan de hond een hoek afsnijden? Als de omstan­dighe­den in je nadeel uitvallen en er komt een hond op je af, dan is het tijd om de fietspomp uit de klem te drukken.

Waar mensen zijn, rijden ook auto’s en daarvoor hebben honden ontzag. Ze zijn erop geconditioneerd bij verkeer niet de weg op te gaan. Dat voordeel heb je vooral als de hond van de lin­ker­kant van de weg komt. Misschien rent hij nog een stuk naast het asfalt mee, maar het blijft bij geblaf van de over­kant. Komt een hond van de andere kant dan heb je het voordeel van je rechtshandigheid. Met de fietspomp kun je zonodig uithalen al moet je oppassen voor slingeren. Water uit je bidon spuiten wil ook wel eens helpen, maar al heb je als man enige ervaring met het richten van een straal, het blijft moeilijk mikken. Trappen kan ook. Ik heb wel eens een dober­mann op zijn kop geraakt, maar daar­mee neem je andere risico’s. Grij­pt die je voet dan ben je als een prooi in een Afrikaans wildpark.

Je bent dat hondengelazer af en toe zó zat,dat je de zoveelste hond die je plezier vergalt onder een auto wenst. De hond die dat overkwam was een oude labrador ten westen van Knoxville, Tennessee.Ik volgde de US 70 in oostelijke richting met het plan over de Great Smoky Mountains in North Carolina te komen. Het dorp Westel begon met een klim. Bijna boven hoor ik geblaf. Twee kleine honden rennen achter een hek met gaas heen en weer, maar ervoor loopt die labrador. Hij komt hees blaffend op me af.Ik stop en prakti­zeer enige hondenpsycholo­gie met kalmerend Nederlands. “Zoet maar. Niks aan de hand. Ga maar naar het baasje”. Van rechts klinkt “He’s harmless”. Een van twee mannen die sleute­len aan een pickup ­truck. Hond keert terug naar de berm waar hij vandaan kwam. Ik loop het laatste stukje naar de top. Van de andere kant komt een ter­reinwagen met hekwerk aan het front. Ik sla mijn been over het zadel. De la­brador moet me toch weer hebben en wordt tegen de weg gesla­gen. In luttele seconden is de auto achter de heuvel is verdwenen. Er valt een merkwaar­dige stilte.Zelfs het grut achter het gaas houdt zijn bek. Een levenloze zwarte hoop op het wegdek. Bloed loopt uit een oor. Geen jamme­rende schare buurtbewoners die de straat op rent. Ik blijf staan en wacht op de dingen die gaan gebeuren. Ineens duikt de stoere terreinwagen weer op. De bestuurder stopt bij mij. Ik kan niet verstaan wat hij in zijn cabine zegt, maar hij maakt veront­schuldigende gebaren al begrijp ik maar half wat ik daar mee te maken heb. Hij keert om, ontwijkt het hondelijk en verdwijnt voor de twee­de keer.De honden achter hek hervatten hun geblaf.

Ik loop terug. Een van de sleutelaars komt het tuinpad af. Hij blijkt de eigenaar van de hond.”I feel sorry for the dog” zeg ik maar condolerend, maar hij haalt zijn schouders op. “He’s chasing people all the time”. Eigen schuld dikke bult dus.

Maar ziet,een wonder geschiedt. Terwijl ik met de baas praat is de doodgewaande hond tot leven gekomen. Met zijn voor­poten krabbelt hij zich met zijn verlamde achterlijf van de weg af. De man steekt eindelijk de weg over en kijkt, handen in zijn zij, naar zijn smakkende en slikkende hond. Dan loopt hij door en gaat ietsje verderop een huis binnen dat waarschijnlijk het zijne is. Ik stel me voor dat hij een wapen haalt om het dier uit zijn lijden te verlossen of toch nog een dierenarts belt. Wachten dus. Vijf minuten, tien, een kwartier. De hond heeft zijn kop neergelegd. Ik ben moe en besluit op te stappen. Het is nog 10 km naar Rock­wood.

Net zo min als Abraham Lincoln iets heeft te maken met die oude labra­dor, heeft Jefferson Davis iets van doen met die jonge die zich drie dagen eerder voor adoptie aan me opdrong op de weg naar Hopkinsville. Ik zou niet weten of Davis ook een hond heeft gehad. De vraag is niet inte­ressant, want aan hem, de president van de Confe­deracy (de zuidelijke staten), kleeft nu eenmaal het verliezen van de Amerikaanse burgeroorlog. Zijn ster implo­deer­de en die van Lincoln blijft maar stralen. Met Davis kan ik wel verklaren waarom ik ’s morgens op die weg was. Beiden zijn geboren in Kentucky, hemelsbreed zo’n 160 km van elkaar vandaan. Lincolns “boyhood home” en de “log cabin” van zijn geboorte (bij Hodgenville) had ik al eens bezocht. Bij Fairview ten oosten van Hopkinsville staat een rood stipje op de kaart met “Jeffer­son Davis St. Hist. Site”. Die stip is een obelisk. Thuis had ik wat over Davis gelezen, maar mijn aante­keningen over het bezoek vermelden slechts “Monument was groot, maar rest viel tegen”. En daar heb je dan je route op afge­stemd…

Over die jonge labrador staat meer in mijn logboek. Dit keer een jonge teef die niet tegen me te keer ging, maar uit speel­sigheid op me af kwam. Ik stopte even en haalde haar aan. Een glanzende vacht en een fel rode halsband. Daarop begint het beest van blijdschap te kwis­pelen, te springen en te kronkelen. Greppel in, greppel uit. Het kan niet op. Ik stap weer op. De teef is nog steeds door het dolle heen. Ze springt voor me en achter me, schiet de weg telkens over, door­kruist tuinen, hurkt voor een plas en schiet weer vooruit. Auto’s van de andere kant moeten remmen en ontwijkende manoeuvres maken. De hond is nog steeds uitgelaten, terwijl ik me allengs opgela­ten voel. Achter mij hoor ik een auto langzaam rijden. Ik kijk om. Er is een file van vijf. Zo word ik mijns ondanks de mal­loot van de weg. Iedere keer als een auto mij inhaalt krijgt ik kwaaie blikken en afkeurend hoofdschudden te zien. Ik moet van die hond af. Hoe? Aanbellen bij het eerst volgende huis. Hoe leg ik mijn pro­bleem “properly” uit? Ik repeteer enkele keren in me­zelf en kies de volgende zinnen:

1) I apologize for the incon­venience.

2) I’ve got a problem.

3) This is not my dog.

4) It’s following me all the time.

5) I can’t get rid of it.

6) Do you know this dog?

7) May be, you can help me.

Vorm en functie aardig op elkaar afgestemd.

Een huis komt in zicht. Keurige drive way, goed onderhouden gazons. Slecht voorteken. Ik klop aan. Na een tijdje ver­schijnt een vrouw van in de zeventig. Ze blijft veilig achter de hor­deur staan. Ik groet. Zin 1. Rustig articulerend draai ik mijn zin­nen af. De labrador komt er hijgend bij staan. Na mijn slot­vraag kijkt de dame een poosje naar de hond en vraagt: “Is that your dog?” Als je hulp nodig hebt schijnt niet iedereen je te begrijpen. Er volgt een verkorte versie bestaande uit de zinnen 3 en 6. Ze gebaart me om het huis te lopen waar haar zoon in de “barn” bezig is. Als die naar me toe komt, springt de hond vrolijk tegen hem op, maar hij weert geërgerd af. Ja, hij kent de hond wel. Ik vraag of hij hem niet “a couple of minu­tes” vast wil houden, terwijl ik er vandoor fiets, maar ook daar wil hij niets van weten. “Just keep on biking and it will go away”. Geen drollen op het gras. Bad girl!

Weer op de weg verandert de toestand geleidelijk. De hond blij­ft dicht achter me en begint zwaarder te hijgen. Er komt een lange flauwe klim. Ik schakel en verhoog mijn snel­heid. Boven­aan kijk ik om. Onder aan de heuvel staat de hond besluiteloos mid­den op de weg. Hij loopt naar rechts en verdwijnt in het struikgewas van de berm. Ik schat zijn terugweg op acht kilome­ter. Voor mij is het nog 25 km naar Fairview. Paarden had Jefferson Davis wel.

 

Jan Postema

Tags:

Nog geen commentaren »

Nog geen commentaren.

RSS feed voor commentaren op dit bericht. TrackBack URL

Geef commentaar

Je moet aangelogd zijn om commentaar te plaatsen.