Pagina's

Rubrieken

Archief

Diversen

Lekker, rendier! (6, slot)

Door Jan: 05/04/09

 

Op de fiets door Fins Lapland

Op mijn rustdag in Tornio was het weer eens tijd de was te doen. De camping had een wasmachine en een droger, waarvoor je munten bij de receptie kon krijgen. Daar hoorde ik dat de droger defect was. Ik was nu aangewezen op een wasserij (pesula), waarvan ik maar moest afwachten of ze tijd voor me hadden. In de industriewijk was er een achter de autodealers. De tijd was er en ik kon voor twee uur de was ophalen. De volgende morgen ontbrak een washandje, terwijl ik het tweede nergens kon vinden. Ik zou er maar eentje onderweg kopen, maar wat is een washandje in het Fins? Vooral dat ‘handje’ maakt het tot een typisch Nederlands woord waarvan je met de klompen aanvoelt dat het niet in mijn Duits-Finse woordenboekje staat. Ik bedacht het woord ‘wastextiel’ (pesukangas). Bij de textielafdeling van een warenhuis in Kemi legde ik uit dat je het stuk textiel onder de kraan hield er zeep op deed en ik maakte wasbewegingen over mijn gezicht. Ah, u bedoelt pesusieni! Nee, die hadden ze niet, maar ik was taalkundig een stapje verder gekomen. Wel een raar woord, want sieni betekent paddestoel.

In de volgende plaats met de merkwaardig korte naam Ii, vroeg ik met enige overtuiging naar een pesusieni. Een medewerkster drukte me een spons in de hand. Voor paddestoel en spons hebben de Finnen hetzelfde woord. Ik haalde een handdoek uit een rek en zei dat het van die stof gemaakt was. Ze knikte begrijpend, maar het woord ervoor kende ze niet. Ik was weer terug bij af, maar wel op een manier dat de kwestie je niet meer loslaat en je bereid bent de eerste de beste winkelier bij zijn kladden te pakken met ‘Gauw zeggen hoe zo’n ding heet anders vallen er klappen’. Van de S-market naar de E-market aan de overkant. Daar hing er eentje van Finse makelij met een kaartje: pesukinnas. Een waswant! De weg van washand naar waswant gaat niet over rozen.

 

Bij het strijken van mijn tent in Tornio keek ik uit naar mijn kleine vriend Dik Trom, het manke spinnetje uit Tromsö¸. Ik zag hem pas toen de binnentent neerzeeg. Hij rende naar beneden, maar in mijn hand bleef hij roerloos liggen, vermagerd, afgeplat. Nog steeds vijf pootjes. Ik liet hem bij de voet van een berk van mijn hand glijden. Dag Trommetje…

Overal waar ik onderweg even pauzeer, kijk ik verschillende kranten in. In de eerste week van augustus brachten alle het bericht over de oudste nog in leven zijnde den van het land. Hij was vorig jaar door bosonderzoekers bij de Russische grens in Noordoost-Finland gevonden. Het instituut in Kolari had nu de leeftijd bepaald: 800 jaar. De gemiddelde levenstijd van een den is 400 jaar. De omlooptijd van dennen in de productiebossen is vrij kort. Oude knarren komen alleen nog in Lapland voor. Boomonderzoeker TuomoWallenius zegt, dat bomen net mensen zijn. Eerst groeien ze in de hoogte en dan in de breedte. In beide gevallen geldt als recept voor een hoge leeftijd: niet te fors en langzaamaan. De jaarringen zijn dan ook nauwelijks met het blote oog te zien, gemiddeld 0,3 mm dik. De vuistregel een dikke boom is een oude boom gaat dus niet altijd op. De vette en de magere jaren laten zich uit de ringen herleiden, ook uit reeds lang gestorven bomen en stronken. De chronologie reikt 7600 jaar terug, terwijl ook bosbranden te dateren zijn.

Er was ook een interessant bericht over het Tornedalfinska of Meiän Kieli, het Fins dat in Noord-Zweden wordt gesproken sinds begin 19e eeuw en dat op 1 april 2002 de status van minderheidstaal heeft gekregen. Net als bij het bomenverhaal wint mijn hebzucht het van het fatsoen. Ik kijk in een restaurant schijnheilig om me heen, scheur het artikel uit de krant en frummel het in mijn tas.

De laatste drie dagen tot aan mijn auto in Iisalmi heb ik als een speer gereden. Van Tornio naar Oulu had ik de wind mee en ’s avonds noteerde ik 150 km. Ik meldde mijn terugkomst telefonisch mee aan de ouders van de bruid, bij wie mijn auto in de tuin stond. Bij mijn aankomst stond die onder de berkebomen te glimmen en de heer Meriläinen wilde na enig geheimzinnig glimlachen wel toegeven dat hij hem gewassen had. Twee uur later reed ik met fiets, bagage en huwelijkscadeaus achterin over wegen die ik meer dan 2300 km gefietst had. De smalle strook rechts van de witte streep waarop ik me als fietser veilig dacht leek nu dun en gevaarlijk. Met een lichte druk op het gaspedaal joeg ik mijn auto over hellingen die me anders deden zweten en hijgen. Ik las alleen de grote borden die er toe deden, terwijl ik op de fiets alles las wat zich maar aandiende. Ik werd soms gek van mezelf. Van achter het autostuur wordt de wereld steeds algemener, abstracter. Bij fietsen is het juist andersom.

’s Nachts reed ik om Helsinki heen naar Turku. Aan boord van de dagboot naar Stockholm had ik een hut genomen. Lekker slapen en na aankomst in één ruk naar huis.

 

Epiloog

De zomer was uitbundig in het hoge noorden. Warm, helder en met lichte nachten. Lichaam en geest doordrenkt met voldoening. Misschien krijgen we nog een milde nazomer, maar voor de herfst ben ik klaar. Laat hem maar komen.

Herr: es ist Zeit. Der Sommer was sehr gross. Leg deinen Schatten auf die Sonnenuhren, und auf den Fluren lass die Winde los.

(Rilke Herbsttag)

Soest, 19 augustus 2007

Tags:

Nog geen commentaren »

Nog geen commentaren.

RSS feed voor commentaren op dit bericht. TrackBack URL

Geef commentaar

Je moet aangelogd zijn om commentaar te plaatsen.